Slavernij

Zeeuwse kooplieden en handelscompagnieën vervoerden in de zeventiende en achttiende eeuw slaafgemaakten uit Afrika naar Amerika. Veel slaafgemaakten werden na aankomst in Amerika (West-Indië) verkocht aan eigenaren van plantages. Een slaafgemaakte werd dan eigendom van zijn nieuwe baas en moest voor hem gedwongen werk verrichten.

Slaafgemaakten op weg naar het veld om te gaan werken. (Tekening door P.J. Benoît in Voyage à Surinam (1839), pl. 39. Collectie UvA)

Slaafgemaakten op weg naar het veld om te gaan werken. Tekening door P.J. Benoît in Voyage à Surinam (1839), pl. 39 (collectie Universiteit van Amsterdam).

Nieuwe naam

Soms werden de slaafgemaakten al verkocht aan boord van het schip waarmee ze arriveerden. Meestal gebeurde dat echter nadat ze aan land waren gebracht. Soms vond de verkoop uit de hand plaats, anders op een openbare veiling.

De nieuwe eigenaar liet zijn gekochte slaafgemaakten merken met een brandmerk. Ook gaf hij ze een nieuwe naam. Vaak waren dat namen uit de Bijbel, soms ook mythologische of oer-Hollandse namen. De eigenaar ontving een bewijs van aankoop van de slaafgemaakten. Hierop stonden vermeld: naam, geslacht, soort (wat voor werk de slaafgemaakten moesten verrichten) en lichamelijke gesteldheid (conditie).

Gemiddeld bracht een slaafgemaakte 200 tot 500 gulden op. In tijden van schaarste kon de prijs flink oplopen tot 800 en zelfs 1.000 gulden.

Nederlanders stichtten in het begin van de zeventiende eeuw handelsposten in het noorden van Zuid-Amerika. Uiteindelijk werden deze gebieden gekoloniseerd, zoals een deel van Brazilië, Guyana (met Berbice, Demerary en Essequebo), Suriname en de Antillen. Er werden plantages gesticht, onder meer door Zeeuwen, in bijvoorbeeld Suriname, Guyana en het Caraïbisch gebied. In de meeste gebieden werden deze plantages opgericht voor de verbouw van suiker, koffie, cacao en tabak. Op de Antillen vond zoutwinning en landbouw plaats.

Aanvankelijk lieten de grondbezitters hun plantages bewerken door de oorspronkelijke bewoners van dit gebied, de Indianen. Al snel bleek echter dat zij lichamelijk niet geschikt waren voor het zware werk. Ook waren ze niet bestand tegen de ziekten die de Europeanen meebrachten. Dit leidde tot een tekort aan arbeidskracht op de plantages. De WIC en andere particulieren die zich bezighielden met slavenhandel zorgden voor de aanvoer van werkkrachten uit Afrika. De Afrikaners moesten als slaafgemaakten op de plantages werken. Later volgde ook de MCC om in de behoefte aan slaafgemaakten te voldoen.

Soorten slaven

Er waren vier soorten slaafgemaakten. Huisslaven werkten in het huis van de meester. Veldslaven verrichtten arbeid op de plantage. Fabrieksslaven werkten in de nijverheid, bijvoorbeeld in de suikerfabrieken. Foetoeboys waren slaafgemaakten die altijd in de buurt van (de voeten van) de meester moesten blijven.

Lijfstraffen

De slaafgemaakten moesten hard werken, kregen vaak eenzijdig voedsel en werden streng gestraft als ze iets misdeden. Die straffen waren meestal lijfstraffen. Ze werden vaak in het bijzijn van de andere slaafgemaakten gegeven om een voorbeeld te stellen. Een straf bestond meestal uit ernstige mishandeling en leverde vaak een blijvende verminking op. Regelmatig stierven ook slaafgemaakten aan deze mishandeling.

Weggelopen slaafgemaakten

Veel slaafgemaakten probeerden aan hun levensomstandigheden te ontkomen door weg te lopen. Ze vluchtten naar het bos. De weggelopen slaafgemaakten, die in Suriname Marrons of Boscreolen werden genoemd, bezaten helemaal niets. Ze plunderden plantages en huizen van witte eigenaren om in hun onderhoud te kunnen voorzien. De plantagehouders konden weinig doen tegen de ontsnappingen en plunderingen. Wel probeerden ze weggelopen slaafgemaakten te vangen. Opnieuw gevangen werden zij zeer zwaar gestraft.

Afschaffing slavernij

Na de afschaffing van de handel in slaafgemaakten hielden veel landen de slavernij nog in stand. Maar door de aanhoudende en steeds groeiende protesten kwam het uiteindelijk dan toch zover. In tal van landen werd de slavernij afgeschaft.

Denemarken – 1803
Engeland – 1834
Frankrijk – 1848
Nederland – 1863
Verenigde Staten – 1865
Portugal – 1869
Spanje – 1886
Brazilië – 1888

Verboden maar niet verdwenen

Slavernij is zo oud als de mensheid zelf. Ook al is het nu bijna overal illegaal, slavernij komt nog steeds over de hele wereld voor. Naar schatting leven nog zo’n honderd miljoen mensen in een situatie waarin ze gedwongen worden te werken. Ook in Nederland komt slavernij nog voor. Bijvoorbeeld in de vorm van gedwongen tewerkstelling in de prostitutie.

Literatuur

Bea Brommer (eindred.), Ik ben eigendom van…; slavenhandel en plantageleven, Wijk en Aalburg 1993.
Nina Jurna en Clark Accord, Met eigen ogen; een hedendaagse kijk op de Surinaamse slavernij, Amsterdam 2003.
Slavernij in Suriname op de website museumkennis.nl.